De rechtbank Noord Holland heeft geoordeeld dat een in maart 2022 naar Nederland afgereisde Oekraïense vluchteling in aanmerking komt voor de 30%-regeling. De belanghebbende heeft Oekraïne met zijn gezin ontvlucht, waarna zij een tijdelijk verblijfsrecht kregen in Nederland. In Oekraïne hielden ze onder andere hun woning aan alsmede bankrekeningen en een tv-abonnement. De belanghebbende werkte tot en met augustus op een schip onder Liberiaanse vlag. In september 2022 heeft hij een arbeidsovereenkomst getekend met de werkgever alwaar hij in oktober 2022 begint te werken.

De Belastingdienst hecht er waarde aan wat de reden is van een werknemer om in Nederland te verblijven. Specifiek voor Oekraïense vluchtelingen wordt het standpunt ingenomen dat zij in principe niet worden beschouwd als inkomende werknemers. En daarmee zou er ook geen mogelijkheid zijn om de 30%-regeling te kunnen krijgen.

De reden voor uitsluiting van de groep Oekraïense vluchtelingen is dat zij niet in het kader van de dienstbetrekking naar Nederland zouden zijn gekomen. Hoewel dat ook voor andere groepen geldt, wordt deze technische positie specifiek voor de Oekraïense vluchtelingen ingenomen. Op basis van vaste jurisprudentie gaat het – bij de beantwoording van de vraag of een werknemer uit een ander land is aangeworven – erom of de werkgever met de werknemer een arbeidsovereenkomst is aangegaan op een moment waarop de werknemer zijn woonplaats buiten Nederland had en niet – anders dan in situaties als opleiding of stage – in Nederland werkzaam was. Sinds het moment dat de Belastingdienst haar standpunt kenbaar maakte, werd dan ook getwijfeld aan de houdbaarheid hiervan. Nu is daar gelukkig alvast een eerste uitspraak van de rechtbank.

De rechtbank meent dat het voor de toepassing van de 30%-regeling sinds de invoering van het begrip extraterritoriale kosten (ET kosten) niet van doorslaggevende betekenis is wat het motief is van de verhuizing naar Nederland. Van een ingekomen werknemer is sprake als een werknemer (i) uit een ander land door een inhoudingsplichtige wordt aangeworven dan wel (ii) naar een inhoudingsplichtige wordt gezonden. Motief speelt geen rol bij beide categorieën, het is daarnaast altijd zo dat privéredenen mede een rol spelen, aldus de rechtbank.

Een beroep van de Belastingdienst op een arrest waarbij privéredenen wel voor de Hoge Raad doorslaggevend waren om de 30%-regeling niet toepasselijk te achten, verwerpt de rechtbank. In dat arrest ging het om een werknemer wiens (werk)situatie feitelijk niet wijzigde en die puur om privéredenen naar Nederland verhuisde. De rechtbank vindt die omstandigheden niet vergelijkbaar met de voorliggende zaak en, belangrijker nog, is dat in dat arrest geen sprake was van een aanwerving (1e categorie) maar van een uitzending (2e categorie).

De rechtbank is verder van mening dat belanghebbende ten tijde van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst (dat eerder kan zijn dat het moment van feitelijke ondertekening van de arbeidsovereenkomst) nog niet in Nederland woont. Hiertoe acht de rechtbank de doorlopende binding met Oekraïne van belang, het feit dat belanghebbende op een schip heeft gewerkt en incidenteel aan wal ging en geen zicht had op een langdurig verblijfsrecht. Dat maakt dat belanghebbende kon worden aangemerkt als een uit een ander land aangeworven werknemer.

Wij verwachten nog meer uitspraken in de (nabije) toekomst die verdere duidelijkheid zullen geven over deze bijzondere groep werknemers. We houden u op de hoogte van verdere relevante ontwikkelingen.