Met ingang van 2019 is de looptijd van de 30%-regeling ingekort van 8 naar 5 jaar. Dat gold voor nieuwe gevallen, maar ook voor bestaande gevallen, zij het dat voor die groep een beperkte overgangsregeling was getroffen die hen tot en met 2020 beschermde tegen de vervroegde inkorting. Er werd destijds massaal bezwaar aangetekend door degenen voor wie het overgangsrecht geen soelaas bood. De Rechtbank Zeeland/West-Brabant heeft onlangs een eerste oordeel gevormd over de vraag of de wetswijziging geldt voor deze getroffen groep.
De rechtbank oordeelt dat de werknemer na verloop van 5 jaren niet in aanmerking komt voor een onbelaste 30%-vergoeding. Primair komt de rechtbank al tot dit oordeel omdat de belanghebbende (in casu de werkgever) na verloop van 5 jaren geen onbelaste 30%-vergoeding heeft uitbetaald (maar de vergoeding bruto heeft uitbetaald). Hierdoor is geen sprake van een aanwijzing als eindheffingsloon en is het vonnis al ten nadele van de werkgever en werknemer geveld. Toch gaat de rechtbank in op de andere argumenten van de belanghebbende. Zo concludeert zij onder andere dat de verkorting van de duur van de 30%-beschikking niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat in de beschikking is voorzien in een voorbehoud van wijziging in wet- en regelgeving. Verder gaat de rechtbank niet mee in het verzoek om de aanpassing van de 30%-regeling te toetsen aan de beginselen van behoorlijk bestuur, omdat dit is uitgesloten op basis van de Grondwet. Tot slot ziet de rechtbank niet in waarom de verkorting van de looptijd als een individuele en buitensporige last valt te beschouwen van belanghebbende (werkgever).
Er zijn over dit onderwerp nog diverse uitspraken te verwachten in de komende jaren. Waar relevant zullen wij u hierover blijven informeren.